Het huidige kiesstelsel voldoet niet meer aan één van rechtvaardigheid, met name als het aankomt op gelijkwaardigheid van stemmen. Zo oordeelt het Constitutioneel Hof. Dit orgaan heeft zich gebogen over het verzoekschrift van advocaat Serena Muntslag-Essed om het kiesstelsel te toetsen aan de Grondwet, het Internationaal Verdrag inzake Burger en Politieke Rechten (IVBPR), het Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens (AVRM) en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). De advocaat had haar verzoekschrift op 7 maart van dit jaar bij het Constitutioneel Hof ingediend.
Aangegeven is dat het verzoekschrift voldoet aan de vereisten van artikel 15 van de wet Constitutioneel Hof. Op grond hiervan achtte het orgaan de verzoekster ontvankelijk in haar verzoek en zichzelf ook bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen. Door Muntslag-Essed en andere verzoekers werd aangegeven dat het huidige kiesstelsel leidt tot ongelijkheid omdat een stem in Coronie bijkans 12x meer electorale gewicht heeft in vergelijking met een stem in Wanica. Er zijn volgens haar fundamentele rechten van de meerderheid van de kiezers in het geding. De hoofdoorzaak van de onrechtmatigheid van het kiesstelsel is de wijze van zetelverdeling. Het Hof is van oordeel dat het huidige kiesstelsel niet voldoet aan een rechtvaardig kiesstelsel met name als het komt op de gelijkwaardigheid van de stemmen, en dat artikel 9 van de Kiesregeling strijdig is met het beginsel van gelijkheid en van een gelijkwaardig Kieswet zoals in artikel 8 van de Grondwet.
Ook is naar het oordeel van het Hof sprake van positieve discriminatie in de verdeling van DNA-zetels en dat dit ongeoorloofd is. Het Hof is verder van oordeel dat de populatie in de districten is gaan verschuiven sinds de huidige kiesregeling en dat de opbouw van de zetels is geschied aan de hand van het inwonertal per district. Daarom is het nodig om nauwkeurig na te gaan indien de berekening van de zetels anno 2022 qua inwoneraantal per district nog voldoet aan de maatschappelijke realiteit. Als de geschiedenis van het Kiesstelsel vanaf 1949 wordt nagegaan blijkt dat deze steeds is gewijzigd al dan niet in het belang van het volk. Verder oordeelt het Hof dat thans aan een rechtvaardig kiesstelsel moet worden gewerkt conform de maatschappelijke realiteit met inachtneming van de Grondwet en de verdragen. Het huidige kiesstelsel zal in overeenstemming met het IVBPR en het AVRM gebracht moeten worden. Tot slot is het Hof van oordeel dat de verkiezingen van 25 mei 2025 normaal voortgang dienen te vinden.
Het Constitutioneel Hof komt tot het besluit dat de artikelen 9 juncto 24 Kiesregeling in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod van artikel 8 Grondwet; dat de artikelen 9 juncto 24 Kiesregeling niet in strijd zijn met artikel 61 Grondwet; dat de artikelen 9 juncto 24 Kiesregeling wel in strijd zijn met artikel 45 juncto 8 Grondwet; dat de artikelen 9 juncto 24 Kiesregeling niet in strijd zijn de artikelen 25 sub a en c van het IVBPR; dat de artikelen 9 juncto 24 Kiesregeling wel in strijd zijn met de artikelen 25 sub b IVBPR en 26 IVBPR; dat de artikelen 9 juncto 24 Kiesregeling wel in strijd zijn met de artikelen 1 juncto 23 juncto 24 van het AVRM; dat de artikelen 9 juncto 24 van de Kiesregeling niet getoetst kunnen worden aan de artikelen 7 juncto 21 van de UVRM vanwege de niet juridische verbindendheid van het UVRM. Van deze beslissing wordt een afschrift verzonden naar de verzoekers, de ministers belast met justitiële aangelegenheden en met de zorg voor publicatie in het Staatsblad van Suriname, de president van het Hof van Justitie en de voorzitter van De Nationale Assemblee (DNA).